Jules Schmalzigaug, Snelheid, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen.

De evolutie in de kunsten aan het begin van de 20e eeuw (het fauvisme en het kubisme in Frankrijk, het Duitse expressionisme, het Nederlandse neoplasticisme) kent in België slechts zeer moeizaam ingang. Toch worden de Franse kubisten reeds in 1911 in Brussel getoond door de Cercle des Indépendants. De directeur en criticus William Jelley brengt het werk van onder anderen Alexander Archipenko (1887 – 1964), Robert Delaunay (1885 – 1941), Albert Gleizes (1881 – 1953), Henri Le Fauconnier (1881 – 1945) en Fernand Léger (1881 – 1955) samen. Grote reacties blijven echter uit.

Onder invloed van diezelfde Jelley brengt Galerie Giroux in juni 1912 een rondreizende tentoonstelling over de futuristische schilderkunst naar Brussel. Dit is het resultaat van de aandacht die de futuristen in februari van dat jaar krijgen naar aanleiding van hun ‘schandaaltentoonstelling’ Exposition des peintres futuristes in de Parijse galerie Bernheim Jeune. Met werk van Umberto Boccioni (1882 – 1916), Carlo Carrà (1881 – 1966), Luigi Russolo (1885 – 1947) en Gino Severini (1883 – 1966) geldt de tentoonstelling als het startpunt van de internationalisering van het futurisme. Naar aanleiding van de tentoonstelling in Brussel nemen Filippo Tommaso Marinetti (1876 – 1941) en Boccioni deel aan een debat, wat zorgt voor een vermelding in de krant.

Het is tekenend dat Jules Schmalzigaug, die uitgroeit tot de voornaamste Belgische futurist, wel aanwezig is in Parijs, maar niet in Brussel. Net als die andere Belgische pioniers van het eerste uur, Georges Vantongerloo en Marthe Donas, zullen zij hun sporen verdienen in het buitenland zonder banden te hebben met hun geestesgenoten in eigen land. Naast de individuele levenspaden zal de eerste Wereldoorlog het gebrek aan contact en de geïsoleerde evolutie in de hand werken. Tijdens de Duitse bezetting zullen de eerste aarzelende contacten gelegd worden, zoals bij de zomertentoonstellingen van de Brusselse kring Doe Stil Voort waaraan onder anderen Felix De Boeck, Victor Servranckx en Jozef Peeters deelnemen. Door de Duitse bezetting zal de vernieuwingsgolf pas op het einde van de oorlog (in 1917-1978) doorbreken. 

Na de lezingen van Theo Van Doesburg (1883 – 1931) in Antwerpen (13 februari) en Brussel (13 maart) in 1920, lijkt alles in een stroomversnelling te komen. Een eerste belangrijke samenkomst van internationale en Belgische avant-gardisten wordt georganiseerd door de ondernemende promotors van het recent gestarte tijdschrift annex galerie Sélection, P.G. Van Hecke (1887 – 1967) en André De Ridder (1888 – 1961). In Antwerpen presenteert Koninklijke Kunstkring/ Kunstverbond van 24 juli tot 12 augustus het Salon der kubisten. De organisatie is in handen van Sélection. Naast werk van onder anderen  André Lhote (1885 – 1962) en Jean Metzinger (1883 – 1956) toont men ook werk van Floris Jespers (1889 – 1965). In het atelier d’Art Contemporain Sélection in Brussel organiseren ze van 18 september tot 8 oktober de tentoonstelling Oeuvres des cubistes et néo-cubistes français et belges. Werken van Prosper De Troyer (1880 – 1961), Albert Counhaye, Floris Jespers, Paul Joostens en Jozef Peeters worden getoond naast werk van de door de Parijse kunsthandelaar Léonce Rosenberg gepromote Ecole de Paris met Georges Braque (1882 – 1963), Pablo Picasso (1881 – 1973), Juan Gris (1887 – 1927), Fernand Léger (1881 – 1955), André Derain (1880 – 1954), Lhote, Metzinger, Léopold Survage (1879 – 1968), Severini. Verder ook stukken van Le Fauconnier, Raoul Dufy (1877 – 1953), Tsughouharu Foujita (1886 – 1968), Amedeo Modigliani (1884 – 1920), Valentine Prax (1899 – 1981) en Ossip Zadkine (1890 – 1967). 

Met de bijdrage van Marthe Donas, onder het pseudoniem Tour-Donas, in de expo Sélection van de kubistisch georiënteerde groep La Section d’Or (4 – 17 december) kwamen de inlands en buiten de grenzen werkende Belgische kunstenaars voor een eerste maal samen. Dit zal internationaal pas gebeuren later dat jaar in Genève met de Exposition Internationale d'Art Moderne, Genève (26.12.1920 - 25.1.1921). De twee constructivistische centra van België zijn sterk vertegenwoordigd op deze uitgesproken avant-gardistische tentoonstelling in het Palais électoral in Genève. Vanuit het Centre d’Art in Brussel worden Albert Daenens (1883 – 1952), Felix De Boeck, René Magritte en Karel Maes gestuurd. Voor Antwerpen zijn zowel de entourage van Jozef Peeters met Jan Cockx (1891 – 1976) als Edmond Van Dooren (1896 – 1965) en Prosper De Troyer (1880 – 1961) aanwezig. Donas en Vantongerloo behoren beiden tot de Belgische delegatie zonder zich echter bij één van de twee groepen aan te sluiten.

 

Sergio Servellón

 

CC-BY-NC (Creative Commons 4.0)

Artist group description

Nadat de voornamelijk Brusselse Art abstrait en Espace in 1952 en later Formes in 1956 als eerste naoorlogse groeperingen de abstractie nieuwe impulsen geven, zal in Antwerpen G58 (Groep 1958) de fakkel overnemen. De directe aanleiding is het bijna volledig ontbreken van officiële ondersteuning van hedendaagse kunst en de anticipatie op de wereldtentoonstelling Expo ’58. Vanuit de avant-gardekringen rond de tijdschriften Gard-Sivik en Het Cahier groeit de nood aan een vernieuwend platform voor, naast beeldende kunst, ook muziek, film en dichtkunst. 

Nadat G58 eerst een reeks solotentoonstellingen organiseert in het kasteel Middelheim, krijgt het van het stadsbestuur de kans om een locatie in het centrum in te richten. Het Hessenhuis, op de hoek van het Hessenplein en de Falconrui, wordt opgeknapt door de deelnemende kunstenaars en wordt zo de nieuwe thuis van de tweede golf van abstracte kunst. Met o.a. Vic Gentils, Walter Leblanc, Paul Van Hoeydonck en Jef Verheyen, versterkt door criticus Marc Callewaert, bood zich een sterke generatie aan. Van eerdere initiatieven, zoals Raaklijn in Brugge, leren ze enerzijds om een brug te maken naar de eerste generatie van de Zuivere Beelding. Het is niet toevallig dat zowel Jozef Peeters als René Guiette het erevoorzitterschap van de Antwerpse groep G58 krijgen. Behalve met de belangrijke tentoonstelling De eerste abstrakten in België. Hulde aan de pioniers in 1959 eert de groep beide voorzitters met retrospectieve tentoonstellingen. Hiermee verbindt G58, die vanuit de abstracte kunst naar de nieuwe informele kunst evolueerde, de jaren 1920 (met Peeters) en 1940 (met Guiette) met de nakende jaren 1960. Anderzijds zal het internationaal parcours van La jeune peinture Belge hen de te volgen weg wijzen. Naast Frankrijk en Duitsland, zorgen vooral de Italiaanse contacten voor baanbrekende projecten. Behalve Anti-Peinture zullen vooral Vision in motion- Motion in vision en Zero historische tentoonstellingen blijken met bijdragen van onder o.a. Piero Manzoni en Jean Tinguely. In 1960 ontstaat al een dissidente groep, de Nieuwe Vlaamse School, aangevoerd door Jef Verheyen en Paul De Vree (hoofdredacteur van De Tafelronde).

G58 zal strikt genomen maar vier jaar bestaan. Maar naast de vele (internationale) individuele expo’s en groepstentoonstellingen zal G58 een impuls geven aan uiteenlopende avant-gardistische initiatieven. Ze konden zowel polemisch zijn, met bijvoorbeeld het historische televisiedebat Figuratieve of Abstracte Kunst? (november 1960), als activerend, zoals De Vree’s Modernistisch Centrum en de Filmgroep ’58 .

 

Sergio Servellón 

 

CC-BY-NC (Creative Commons 4.0)

Artist group description

In de periode rond het einde van de Eerste Wereldoorlog ontstaat een sfeer van broederlijkheid en groeit het geloof in de toekomst, wat wordt geduid met de term ‘humanitair expressionisme’. Kunstenaars zijn enthousiast en hebben de indruk dat dit een scharniermoment is, een nieuwe tijd, en dat zij de wegbereiders zijn van de kunst van de toekomst, ontdaan van een 'belastende' geschiedenis. Wassily Kandinsky (1866 – 1944) zal kunstenaars al in 1912 in zijn boek Du spirituel dans l'art et dans la peinture en particulier de weg naar deze 'tabula rasa' wijzen. Zowel in Antwerpen als in Brussel ontstaan initiatieven in het kader van dit streven.

Nog voor het einde van de oorlog wordt in Antwerpen de groep Moderne Kunst opgericht.  Antwerpse kunstenaars groeperen zich om hun gemeenschappelijke belangen beter te kunnen behartigen. Andere groepen volgen zoals Clarté en Lumière, maar de Kring Moderne Kunst onderscheidt zich door een uitgesproken evolutie naar abstractie en constructivisme. Het manifest van de Kring Moderne Kunst wordt gepubliceerd in Vlaamsch Leven op 20 oktober 1918. Naast Jozef Peeters als secretaris zijn de andere stichtende leden Edmond van Dooren, Jos Leonard en Jan Cockx. Een belangrijk wapenfeit is het uitnodigen van De Stijl voorman Theo Van Doesburg  die verschillende lezingen geeft. Deze lezingen zullen de ontwikkeling van de abstracte kunst in België versnellen.

Peeters en de leden van de kring Moderne Kunst organiseren drie belangrijke congressen in 1920 en 1922. Vooral het Tweede Congres voor Moderne Kunst in Antwerpen is een ingrijpende gebeurtenis voor het Belgische modernistische kunstleven. Het is de eerste gelegenheid waarbij de Belgische avant-garde zich toont binnen een internationale context. De internationale deelname is indrukwekkend met een delegatie van de groep rond het tijdschrift Der Sturm, met onder anderen Alexander Archipenko (1887 – 1964), Paul Klee (1879 – 1940) en Kurt Schwitters (1887 – 1948) en de Italiaanse futurist Giacomo Balla (1871 – 1958).

In Brussel komt ook kort na de Wapenstilstand een gelijkaardige evolutie op gang. Groep en tijdschrift Le Geste kondigt in december 1919 de opening van Le Centre d'Art aan. Dit ambitieus opgevatte initiatief omvat alle nodige elementen om als platform te dienen: lezing- en tentoonstellingszaal, drukkerij, uitgeverij en boekhandel. Op 20 december 1919 gaan de activiteiten van start met onder andere een tentoonstelling van affiches van Pierre-Louis Flouquet en René Magritte. Onder impuls van de gebroeders Pierre en Victor Bourgeois en criticus Maurice Casteels wordt Theo van Doesburg uitgenodigd voor een lezing, net zoals Peeters deed in Antwerpen. Na deze activiteit stopt de werking van de Centre d'Art maar het initiatief wordt gecontinueerd in de kring en periodiek 7 Arts. Er komen impulsen voor belangrijke initiatieven zoals de stand van L’Equerre - 7 Arts in het Salon de La Lanterne Sourde in 1923. Daarnaast zorgen initiatiefnemers zoals Flouquet en Victor Bourgeois zorgen voor internationale linken met onder andere de Exposition Internationale d'Art Moderne in Genève (1920), Exposition Internationale des Arts décoratifs in Monza (1925) en bijdragen aan de groepstentoonstelling in het Musée de Grenoble (1927).

 

Sergio Servellón

 

CC-BY-NC (Creative Commons 4.0)

Artist group description

Ruwweg kan het einde van de historische avant-garde gesitueerd worden rond 1929, op het moment dat de financiële markten door speculatie wereldwijd ten onder gaan. De productie uit de jaren 1930 wordt gekenmerkt door eclecticisme samen met een behoudsgezinde terugkeer naar de traditionele figuratieve kunst. Het duurt vervolgens twintig jaar vooraleer de abstracte kunst opnieuw in de Belgische kunstscène verschijnt.  De herontdekking van de abstracte taal gebeurt eerder aarzelend, waarbij de invloed van het buitenland druppelsgewijs België binnensijpelt. De beweging van La Jeune Peinture Belge speelt hierin een belangrijke rol.

Robert Delevoy organiseert in 1944, in het verlengde van het jaarlijkse salon Apports in de galerie Apollo, een tentoonstelling  waarbij de nieuwe tendensen in België worden getoond. Samen met de energieke advocaat René Lust richt Delevoy in 1945 de vzw La Jeune Peinture Belge op ter ondersteuning van een nieuwe generatie kunstenaars. Naast James Ensor (1860 – 1949) als ere-voorzitter, zetten mecenassen en kunstverzamelaars zich in voor een dertiental kunstenaars onder wie Jan Cox, Anne Bonnet, Gaston Bertrand, Rik Slabbinck (1914 – 1991) en Louis Van Lint. Na het overlijden van René Lust in 1948 houdt de beweging op te bestaan. In die korte periode drukte de beweging haar stempel op het naoorlogse ontwaken van de Belgische kunst. Dankzij een hele rist internationale tentoonstellingen (onder andere in Parijs in 1946, in de Svensk-Franska Konstgallerie in Stockholm en in Zurich in 1947) komt een nieuwe generatie in contact met de nieuwste ontwikkelingen. 

Door de grote verscheidenheid van kunstenaars is het moeilijk om La Jeune Peinture Belge stilistisch onder één noemer te plaatsen. Zo evolueert het werk van Roger Somville (1923 – 2014), Edmond Dubrunfaut (1920 – 2007) en Louis Deltour (1927 – 1998) onmiskenbaar naar het realisme. Toch tekent zich langzaam een nieuwe aansluiting naar een milde vorm van modernisme af, waarbij  een vrijere toets soms de abstracte schilderkunst benadert zoals in het lyrisch werk van Jean Milo (1906 – 1993) en Mig Quinet (1906 – 2001). Het is uiteindelijk Jo Delahaut die in 1947 het enige echte abstracte schilderij toont tijdens de overzichtstentoonstelling van de groep in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel. Delahaut zal na deze passage in de Jeune Peinture Belge de grote motor worden achter de terugkeer van de geometrische abstracte kunst in België met de groeperingen Art Abstrait en Formes.

 

Sergio Servellón

 

CC-BY-NC (Creative Commons 4.0)